Goochelgeschiedenissen

De redactie van Informagie heeft mij gevraagd een reeks artikelen te schrijven over de geschiedenis van de goochelkunst. Dat doe ik graag, want wat er sinds de oudheid op dit gebied gebeurde is fascinerend. Ik zal niet die geschiedenis stukje bij stukje chronologisch beschrijven, want er zijn redelijk wat boeken die dat doen en die u kunt raadplegen. (Er komt hier t.z.t een lijst van). Mij lijkt het voor u leuker en interessanter als ik er een aantal opmerkelijke gebeurtenissen of personen uitlicht waar ikzelf door studie wat meer van weet dan de meesten onder u.

De goochelaar
En wat is dan meer actueel dan het beroemde schilderij ‘De goochelaar’ van Jheronimus Bosch, waarvan velen onder u zelfs wel een reproductie hebben. 2015 is het 500ste sterfjaar van Bosch en dat wordt in zijn geboortestad Den Bosch gevierd, o.a. met een unieke tentoonstelling in het Noordbrabants Museum: ‘Visioenen van een Genie, met het meeste van zijn bekende oeuvre (zeer aan te bevelen; tot 8 mei, tickets online bestellen wegens drukte). ‘De Goochelaar’ is daar te bewonderen en er is het nodige over te vertellen wat voor ons goochelaars interessant is. Het is volgens kunstexperts overigens waarschijnlijk niet (geheel) van hemzelf, maar wel uit zijn atelier (leerlingen, assistenten), waar ik – als in beeldende kunst opgeleide – ook van overtuigd ben. Jeroen Bosch was een kind van zijn tijd, de late devote middeleeuwen in overgang naar de meer rationele Renaissance: een spannende tijd met veel ellende. Hij kwam uit een geslacht van Meesterschilders, was lid van de cultureel-religieuze elite de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap, met opdrachten door de heersende machten, en redelijk welvarend. Als we dit schilderij vergelijken met het in dezelfde tijd geschilderde ‘De Hooiwagen’ een van zijn beroemdste, pandemonium-achtige werken, valt op dat een deel van het perspectief en de figuur van de goochelaar nogal klungelig weergegeven zijn en dus mogelijk van een leerling. Dit schilderij, samen met dat van ‘De Keisnijder’ (een charlatansituatie) valt qua onderwerp ook uit de toon ten opzichte van zijn religieus getinte werken.

Toeval
Bosch woonde aan de markt in ‘s Hertogenbosch. Overigens: wat een merkwaardig toeval, dat onlangs naast zijn nog bestaande geboortehuis, het pand dat van de brillenwinkel Pearle (zien!), in elkaar stortte, terwijl er voor een paar dagen erna een lichtshow op die gevels gepland stond!

Het is heel goed mogelijk dat hij niet alleen op die markt een straatgoochelaar gezien heeft, maar ook prenten van ‘Luna’s kinderen’ uit z.g Planetenboeken, die vanaf begin 1400 verschenen en waarop steeds dezelfde beroepen te zien zijn maar vooral prominent goochelaars met tafel, goocheltas, bekers en ballen. In zijn optiek en die van veel mensen toen waren straatartiesten maar “tuig”.

Bekerspel
Sinds enige tijd hield toen ook in de Nederlanden de Spaanse Inquisitie huis, die vermeende ketters, heksen en duivelskunstenaars weer op het rechte pad van het Katholieke geloof wilde brengen middels belastingen, marteling of gevangenisstraf. Ik heb begrepen dat Bosch het niet erg op die Inquisitie had.

ob_63a7cd_escamoteur
Als we nu het schilderij bekijken, zien we dat het door een tafel in twee gedeeld is: aan de ene kant de goochelaar, aan de andere zijn publiek. De goochelaar heeft een tamelijk onsympathiek gezicht, met scherpe neus, zwart krulhaar (een zuiderling uit het gehate Spanje?), op zijn hoofd de voorloper van de hoge hoed, en daarbij draagt hij een rode jurk met een zwarte gordel waaraan een rieten mand – geen goocheltas – met daarin een bosuiltje (Bosch-uil, ironische verwijzing naar zich zelf, maar ook symbool van doem en verderfenis, toen beslist geen symbool van wijsheid). De linkerarm van zijn afhangende schouder is te klein weergegeven (spastisch?) en verbergt iets in de hand. De rechterarm met balletje in de hand komt ook vreemd uit zijn lijf en hij heeft een bolle maag en een bolle rug (mismaakt?). Daar kom ik nog op terug. Op de voor een reizende goochelaar vreemde tafel – er is wel gesuggereerd dat het eigenlijk een altaartafel was, als parodie op de priester en zijn gelovigen – twee tinnen bekers en op één er van een balletje. Het bekerspel werd soms met twee, soms met drie bekers gedaan. Nog twee balletjes, allen kleiner dan die hij in zijn hand houdt. Verder een goochelstok – een van de weinige keren dat in die tijd een goochelstok bij een bekerspel situatie was afgebeeld, meestal een simpel stokje maar deze met duidelijke zilveren uiteinden. Een grotere, gestreepte (dobbel-?)beker, misschien voor een slotlading, staat centraal als aandachtspunt op de verticale middenas van de afbeelding. En een kikker! Uit de mond van de voorovergebogen figuur komt een kikker: symbool van goedgelovigheid. Misschien was die wel erg lange persoon, men zegt een vrouw, een ingewijde. In die tijd was namelijk een bekend climax-effect dat op een gegeven moment de tafel met een grote hoeveelheid kikkers bedekt was. Zouden ze verborgen kunnen zijn in de bollingen van de rode jurk. (Dit is ook beschreven in Discovery of Witchcraft van Reginald Scot, 1584, en in Simon Witgeest). Ook de grootvader van Okito vertoonde nog iets dergelijks. Zoiets zie je tegenwoordig niet zoveel meer! Iets voor Penn en Teller…? Schuin onder deze vrouw staat een jongetje die een windmolentjes-stok vasthoudt: met molentjes lopen, niet goed wijs zijn. De vrouw heeft aan een gordel een sleutel (met een gangbare vorm uit die tijd) en een gevulde beurs aan een dubbel koord, die gerold gaat worden door de figuur achter haar. Deze op zijn beurt geeft aan hoe Bosch dacht over artiesten en hun trawanten (denk aan balletje-balletje), en wel met dubbele bodem, zoals met veel onderwerpen in zijn schilderijen. De figuur die zo schijnheilig in de lucht kijkt is met witte jurk en zwarte overgooier gekleed als Dominicaner monnik. Dat zou vertrouwen moeten wekken. Maar dat waren nu juist de uitvoerders van de Inquisitie! Boeven! Waar Bosch bezwaar tegen had. Pas met Reginald Scot’s Discovery of Witchcraft waarin uitgelegd werd dat kruidenvrouwtjes, alchemisten en straatkunstenaars niets met de duivel te maken hadden werden hun praktijken langzamerhand (en dat duurde tot 1840!) niet meer geaccepteerd. Of de andere toeschouwers ook echt toeschouwers waren of gedeeltelijk ook handlangers, is niet goed uit te maken. Het hondje aan de voet van de tafel is in dergelijke, ook oudere goochelaarsafbeeldingen, een veelvoorkomend element. Hondjes of aapjes moesten het geld ophalen dat naar hen toegegooid werd en op een schotel deponeren. Dat hij hier een narrenkap en een belletjesgordel draagt kan een verwijzing zijn naar de onbenulligheid van de mensen, waarnaar Erasmus van Rotterdam, een tijdgenoot van Jheronimus Bosch, in zijn Lof der Zotheid al verwees.
Overigens bestaat er ook een tekening van Bosch (?)- waarop een groepje toeschouwers die naar een goochelaar kijken met een jongetje dat balletjes uitspuugt – dat veel levendiger is.

Flip
FL!P
Lid van het Magisch Historisch Genootschap